Boeddha’s basics 2: de energetische oorzaak

‘Monniken, alles brandt. En wat betekent het dat alles brandt?

Het oog brandt, zichtbare vormen branden, het visuele bewustzijn brandt, gezichtsindrukken branden, en ook elke aangename, onaangename, of noch aangename, noch onaangename gewaarwording die vanuit de gezichtsindrukken ontstaat, brandt. Brandt door wat? Brandt door het vuur van begeerte, door het vuur van haat, door het vuur van waanideeën, ik zeg dat het brandt door geboorte, ouderdom en dood, door zorgen, weeklagen, pijnen, smart en wanhoop

Het oor brandt, geluiden branden, het gehoorbewustzijn brandt… De neus brandt, geuren branden, het geurbewustzijn brandt… De tong brandt, smaken branden, het smaakbewustzijn brandt… Het lichaam brandt, tastbare objecten branden, het tastbewustzijn brandt… De geest brandt, gedachten branden, het mentale bewustzijn brandt… Brandt door wat? Brandt door het vuur van begeerte…’

Adittapariyaya-sutta (De Vuurrede), Samyutta-nikaya 35, 28.

Alles brandt. Voor sommigen brandt het in het hoofd, voor anderen in de buik, voor weer anderen in de schouders. Wat we voelen is een wrijving, het schuurt, het wringt, de as van ons leven loopt aan. Waardoor brandt het? Het brandt door een krampachtig streven of najagen (Sanskriet: tanha), een vurig verlangen of begeren (Sanksriet trsna, ‘dorst’), dat niet onmiddellijk wordt vervuld. Dit in tegenstelling tot chanda, een verlangen of begeerte die op afzienbare tijd wordt vervuld en derhalve zonder agitatie of krampachtigheid is. Chanda betreft onze dagelijkse begeerten en seksuele lusten, deze leiden niet tot branden, schuren of wringen, maar wanneer wat we nastreven ver buiten ons leven zoals we het leiden wordt geplaatst, wordt onze energie daarin vastgezet, we verkrampen en dat brandt. Maar ons lichaam en onze geest branden ook door verzet en weerstand, het niet willen van wat is of het iets anders willen dan wat is. In beide gevallen, in ons krampachtig najagen en in onze weerstand en ons verzet, nemen we afstand van onszelf en vallen we niet met onszelf, ons leven precies zoals het is, samen. Dit schuurt. Dit wrijft. Dit wringt.

De energetische oorzaak van duhkha wil niet zeggen dat we niet mogen begeren of streven, of dat we ons niet mogen verzetten. Als het begeren, het streven of het verzet spontaan in een situatie waarin we ons bevinden opkomt, worden we geleid door deze ongehinderde energie die spontaan oprijst uit en terugkeert tot het Ongeborene. In het volgen van deze energie is niets gespleten.

Maar wanneer ik deze energie vastzet op een object in de toekomst, of mijn verzet richt op iets dat ik van mezelf afscheid, uitsluit en afscherm van mijn bestaan, dan stroomt de energie niet meer vrijelijk en treedt er een soort van energetische verzuring op. We gaan leven in een kramp. We vechten tegen waanideeën. We lijden aan een onvervulbaar verlangen. We leven geenszins meer vanuit de open ruimte die we wezenlijk zijn, maar binnen een zelf opgelegde beperking. We zijn in een voortdurende strijd met onszelf.