Linji, met de taal van het lichaam stem geven aan het onzegbare (I)

De drie lichamen van de Boeddha (dharmakaya, nirmanakaya, sambhogakaya) zijn volgens mijn vaste overtuiging slechts schaduwen. O, eerbiedwaardige volgelingen van de Dao! Jullie moeten de mens (jen) herkennen die met deze schaduwen speelt en hem zien als de bron van alle Boeddha’s en de toevlucht voor de volgelingen van de Dao, waar zij zich ook mogen bevinden.

Het is noch je fysieke lijf, noch je maag of lever of nier en ook is het niet de lege ruimte die de Dharma onderwijst en ernaar luistert.

Wie is het dan die dit alles ziet? Het is de Ene die vlak voor je staat, in volle aanwezigheid, in een ondeelbare vorm en in eenzame schittering. Deze Ene weet hoe hij moet spreken over de Dharma en hoe hij ernaar moet luisteren.

Als je dit kunt zien, verschil je op geen enkele wijze van de Boeddha en de Voorgangers. De Ene die weet wordt door de tijden heen nooit onderbroken. Hij is overal waar onze ogen waarnemen. Slechts door onze affectieve beperkingen wordt de intuïtie onderschept; slechts door onze verbeelding is de werkelijkheid onderhevig aan differentiatie. Daarom gaan we, lijdend onder een verscheidenheid aan pijnen, over naar de drievoudige wereld. Naar mijn mening is er niets dieper dan deze Ene en is het door deze Ene dat een ieder van ons bevrijd kan worden.

O, volgelingen van de Dao! Jouw aanwezigheid (xin) is vormloos en doordringt de tien kwartieren. Met de ogen is ze ziende, met de oren is ze horende, met de neus ruikt ze geuren, met de mond spreekt ze, met de handen grijpt ze, met de benen loopt ze rond.

O, volgelingen van de Dao! De Ene die nu vlak voor je staat, in schittering en eenzaamheid en die in volle aanwezigheid luistert naar dit spreken over jouw bestaan, deze mens (jen) draalt nergens, waar hij zich ook bevindt; hij gaat door de tien kwartieren, hij is in de drievoudige wereld zijn eigen meester. Hij gaat binnen in alle toestanden, onderscheidt alles, hij kan niet worden verdreven van wat hij is.

Hij kan in een gedachten-ogenblik door de Dharma-wereld heen dringen. Wanneer hij een Boeddha ontmoet, spreekt hij op de wijze van een Boeddha; wanneer hij een Voorganger ontmoet, spreekt hij op de wijze van een Voorganger; wanneer hij een arhat (onthechte mens) ontmoet, spreekt hij op de wijze van een arhat; wanneer hij een hongerige geest ontmoet, spreekt hij op de wijze van een hongerige geest.

Hij kan in alle richtingen gaan, door elk land zwerven en alle wezens onderwijzen en toch uit geen enkel gedachten-ogenblik afwezig zijn. Hij gaat overal, blijft zuiver, ongedefinieerd, zijn licht dringt door in de tien kwartieren en de tienduizend dingen zijn van een zoheid.

Wat is het ware zien? Jij bent het die binnengaat in alle toestanden: de gewone en de heilige, de besmeurde en de zuivere; jij bent het die binnengaat in alle Boeddha-landen, in de Toren van Maitreya, in de Dharma-wereld van Vairochana. En wanneer jij binnentreedt, manifesteer je een land onderworpen aan de vier stadia van worden: ontstaan, groeien, vernietiging, uitdoving.

De Boeddha verscheen in de wereld, liet het grote wiel van de Dharma draaien en ging het nirvana binnen, in plaats van voor eeuwig op aarde te blijven ronddolen, zoals wij gewone stervelingen doen. Toch zijn er geen tekenen van zijn gaan en komen. Wanneer je tracht zijn geboorte en dood te traceren, vind je ze nergens.

Hij treedt binnen in de Dharma-wereld van de Ongeborene; hij trekt door elk land. Hij treedt de wereld binnen van de Lotus-baarmoeder en ziet dat alle dingen onbepaald zijn (sunyata) en geen werkelijke substantie (anatman) bezitten. Het enige bestaande wezen is de Dao-mens (Dao-jen), die van niets afhankelijk nu luistert naar dit spreken over jouw bestaan. Deze mens is de moeder van alle Boeddha’s. Zo wordt de Boeddha geboren uit dat wat van niets afhankelijk is. Wanneer dat wat van niets afhankelijk is wordt gezien, wordt ook de Boeddha ongrijpbaar bevonden. Wanneer iemand dit inzicht verwerft, wordt er van hem gezegd dat hij het ‘ware zien’ vermag.

Zij die dit niet weten, zijn gehecht aan namen en woorden en worden gehinderd door concepten als het gewone en het wijze. Wanneer hun zicht op de Dao op deze wijze wordt belemmerd, kunnen zij de Dao niet helder zien.

Zelfs de twaalf onderdelen van de leer van de Boeddha zijn niet meer dan woorden en concepten. Zij die dit niet begrijpen, trachten betekenis te vinden in louter begrippen en zinnen. Omdat zij van iets afhankelijk zijn, raken ze verstrikt in de wet van oorzaak en gevolg en kunnen ze aan de kringloop van geboorte en dood in de drievoudige wereld niet ontsnappen.

Indien je wenst uit te stijgen boven geboorte en dood, boven gaan en komen en geheel onthecht wilt zijn, dan dien je de mens te herkennen die nu luistert naar dit spreken over jouw bestaan. Hij is degene die geen vorm of gestalte heeft, geen wortel of stam en geen woonplaats, maar vol werkzaamheid is.

Hij reageert op alle mogelijke toestanden en vertoont zich in zijn werkzaamheid en toch komt hij nergens vandaan. Daarom is hij ver weg als je hem tracht te zoeken; hoe dichter je hem nadert, hoe verder hij zich van je verwijdert. Zijn naam is ‘Geheim’. (Wordt vervolgd)

Geheel nieuwe vertaling van mijn hand van de Linji yu lu, op basis van vertalingen van Elise Yoko Watanabe, van Ruth Fuller Sasaki en Thomas Yuho Kirchner, van Albert Welter en van D.T. Suzuki.