Het Hart soetra. Deel 4. De ontmanteling van de Boeddha Dharma

(5) De deconstructie van de vijf condities van ons bestaan en van alle factoren van waarneming:
tasmac Chariputra sunyatayam na rupam na vedana na samjña na samskarah na vijñanam na caksuh-srotra-ghrana-jihva-kaya-manamsi na rupa-sabda-gandha-rasa-sprastavya-dharmah na caksur-dhatur yavan na manovijñana-dhatuh
“Daarom Sariputra, in openheid is geen vorm, geen gevoel, geen gedachten en onderscheiden waarneming, geen diep ingesleten patronen en geen gewaarzijn; geen oog, oor, neus, tong, lichaam en denkorgaan; geen zichtbare vorm, klank, geur, smaak, aanrakingspunten en gedachte-objecten; geen veld van het vermogen tot zien, enzovoort tot geen veld van geestelijke activiteit.”

Terug naar de onmiddellijke, lijfelijke ervaring

Het Hart soetra kiest in de hierboven vertaalde regel positie in de onmiddellijke, lijfelijke ervaring van de realiteit. Wanneer een gevoel zich aandient vinden we IN de onmiddellijke, fysieke ervaring van dat gevoel geen gevoel. We kunnen deze onbepaalbare “energie” slechts aanduiden met “gevoel”: openheid is gevoel. En dat geldt voor alle vijf condities van ons individuele bestaan. Het is belangrijk om je te realiseren dat de skandha’s (de condities die ons individuele bestaan vormen) in deze regel niet worden ontkend maar gedeconstrueerd, dat wil zeggen van hun verwijzing naar een substantie worden ontdaan. Het betreft hier geen ongebreideld nihilism maar een radicaal empirisme. Waar het Hart soetra ons op wijst is dat er een verschil is tussen conceptuele constructie en realiteit. Het wil ons ervan bewust maken dat er precies datgene is wat zich hier en nu fysiek aan ons voordoet. Het is precies dit: het meest concrete dat ik kan ervaren en tegelijkertijd ongrijpbaar, onbepaalbaar, onkenbaar, onbenoembaar. Daarom zijn we vrij om het te benoemen. Echter, de aanduiding is niet meer dan wat ze is: een aanduiding, een conceptuele constructie. Het ding spreekt niet voor zichzelf.

Vervolgens concentreert het Hart soetra zich op één van de vijf skandha’s namelijk samjña, waarneming. Het bespreekt de factoren die de waarneming tot stand brengen. Hieronder vallen volgens de abhidharma de indriya, de zes zintuigelijke vermogens of voorwaarden tot waarneming. In de oude abhidharma traditie werden deze niet als substantiële entiteiten beschouwd maar als (1) condities die waarneming mogelijk maken en (2) condities die optreden in afhankelijkheid van andere condities en derhalve geen eigen bestaan hebben. Zo is er zonder het vermogen tot zien geen zichtbare vorm. Maar zonder de zichtbare vorm is er ook geen vermogen tot zien. Beide treden op in afhankelijkheid van elkaar. In de Sarvastivada abhidharma traditie werd echter substantie toegevoegd aan de zes voorwaarden tot waarneming. Ze waren immers dharma’s, die door deze school als substantiële entiteiten werden beschouwd. De deconstructie die in het eerste deel van regel (5) is ingezet concentreert zich nu op de indriya. In de onmiddellijke, lijfelijke ervaring van onze waarneming vinden we niet zoiets als een oog (caksuh), een oor (srota), een neus (ghrana), een tong (jihva), een lichaam (kaya) of, als zesde vermogen tot waarneming, een denk-vermogen (manamsi). In een populaire uitspraak samengevat: het oog ziet maar niemand heeft ooit het oog dat ziet gezien. De conventionele aanduiding verwijst niet naar iets substantieels.

Dat geldt ook voor de visaya, de zes objecten van waarneming. Hiertoe rekent de abhidharma de zichtbare vorm (rupa), de klank (sabda), de geur (gandha), de smaak (rasa), de aanrakingspunten (sprastavya) en de gedachte-objecten (dharmah). Ook deze objecten van waarneming komen we in de onmiddellijke, fysieke ervaring van waarnemen niet als substantiële entiteiten tegen. Er is geen klank als je met je auto tegen een paal rijdt. Er is slechts bang! En dit bang! duiden we aan met “klank”.

Naast de indriya en de visaya kent de abhidharma nog een derde serie factoren van waarneming namelijk vijñana, de achttien velden (dhatu’s) van gewaarzijn. Hieronder vallen het weet hebben van de zes indriya (bijvoorbeeld bij het waarnemen van de kleur blauw, het weet hebben van het oog dat ziet), het weet hebben van de zes visaya (bijvoorbeeld de kleur blauw) en het weet hebben van de waarneming zèlf (het besef van het waarnemen van de kleur blauw). Het zal nu geen verrassing zijn dat ook deze achttien velden van gewaarzijn zonder substantie zijn.

Het ontmantelen van de Boeddha Dharma

(6) De deconstructie van de kringloop van geboorte en dood, van de vier edele waarheden en van de vruchten van het pad:
navidya navidya-ksayo yavan na jara-maranam na jara-marana-ksayo na duhkha-samudaya-nirodha-marga na jñanam na praptir napraptih
“(In openheid is) geen onwetendheid, geen einde aan onwetendheid enzovoort tot geen ouderdom en dood en geen einde aan ouderdom en dood. Geen lijden, geen oorzaak, geen opheffing, geen weg; geen inzicht, geen bereiken en geen niet bereiken.”

Deze regel bevat drie hoogtepunten van de vroege boeddhistische traditie: de twaalfvoudige keten van oorzakelijkheid, de vier edele waarheden en de vruchten van het geestelijke pad. De twaalfvoudige keten van oorzakelijkheid (pratityasamutpada of nidanas) beschrijft de causale beweging van de stroom van dharma’s die het individuele bestaan uitmaken. Deze beweging wordt in stand gehouden door twee schakels die traditioneel als eerste worden genoemd: avidya, onwetendheid en samskara, onze diep ingesleten patronen op grond van onze onwetendheid. Samskara zouden we kunnen zien als de “neerslag” van karma (de invloed van ons fysieke handelen, denken en spreken) van een vorig bestaan (hetgeen je ook systemisch zou kunnen duiden: van onze ouders en voorouders). Deze beide condities veroorzaken een nieuw bestaan dat begint met vijñana, dualistisch gewaarzijn (ik heb weet van iets). In afhankelijkheid hiervan treedt namarupa op, de embryonale ontwikkeling van lichaam-en-geest. Vervolgens treden sadayatana, de zes zintuigelijke vermogens op die de condities vormen voor sparsa, “contact”, het waarnemen zonder emoties vóór het tweede levensjaar. In afhankelijkheid hiervan treedt in het derde tot het vijfde levensjaar vedana, de gevoelswereld op met zijn aangename en onaangename gevoelens. Deze vormt de conditie voor trsna, “dorst” of begeerte (ook sexueel) naar wat aangenaam is, hetgeen wordt gevolgd door upadana, het vastklampen aan wat wordt begeerd. Dit vastklampen, dat een activiteit is van mijn wil creëert nieuw karma en conditioneert het huidige bestaan als een egocentrisch bestaan. Dit egocentrische bestaan wordt aangeduid als bhava, “het door streven en klampen bepaalde worden”. De laatste twee schakels zijn jati, de geboorte in een nieuw individueel bestaan en als gevolg hiervan jara-marana, ouderdom en dood.

Om deze eindeloze keten van oorzaak en gevolg te doorbreken zouden volgens het vroege boeddhisme drie cruciale schakels van deze keten moeten worden vernietigd (ksayah): onwetendheid, “dorst” of begeerte en klampen. Aangezien elke schakel een conditie is voor het bestaan van de daarop volgende schakel zou de vernietiging van één van de genoemde schakels de vernietiging van de gehele keten tot gevolg hebben. Dit betekende voor het vroege boeddhisme het bereiken van nirvana of de bevrijding uit de kringloop van geboorte en dood (samsara). In regel (6) zien we duidelijk hoe revolutionair de boodschap van het Mahayana boeddhisme is: “(in openheid is) geen onwetendheid, geen einde aan onwetendheid enzovoort, tot geen ouderdom en dood en geen einde aan ouderdom en dood”!

Deze deconstructie wil ons hetzelfde laten realiseren als in de voorgaande regels. In de onmiddellijke en fysieke ervaring van wat we met onwetendheid, begeerte, klampen, geboorte en ouderdom en dood aanduiden vinden we niet zoiets als onwetendheid, begeerte, klampen, geboorte, ouderdom en dood. Er is een onderscheid tussen de concrete realiteit die we aan den lijve ervaren en de conceptuele constructie die we daar in onze mentale reflectie aan toevoegen. Wanneer de schakels in de keten van oorzakelijkheid niet naar iets substantieels verwijzen, verwijst de vernietiging van deze schakels, het doel van het vroege boeddhisme, de bevrijding, ook niet naar iets substantieels. Er is geen einde aan ouderdom en dood, want er is niet zoiets als ouderdom en dood. Dit wil niet zeggen dat we niet sterven. Wat er op het moment van overlijden feitelijk plaatsvindt gaat aan de aanduiding “dood” voorbij. Het is concreter dan ik ooit kan bedenken of zeggen. Er is precies wat er is: dit concrete leven, ongrijpbaar, onbepaalbaar, onbenoembaar, een groot mysterie. In de deconstructie van gesolidificeerde concepten bevestigt het Hart soetra zowel dit Grote Mysterie dat ons bestaan is als de concepten waarmee we dit mysterie aanduiden: geboorte, ouderdom, dood, et cetera.

Waar het vroege boeddhisme de bevrijding van samsara, de eindeloze kringloop van geboorte en dood zoekt in de vernietiging van onwetendheid, begeerte en klampen zoekt het Mahayana boeddhisme de onwetendheid, de begeerte en het klampen juist op om het binnen te gaan, ermee samen te vallen, het te belichamen en vervolgens te ontdekken dat IN de kringloop van geboorte en dood de bevrijding van de kringloop van geboorte en dood ligt. Samsara staat voor ons concrete dagelijkse bestaan en wanneer we hiermee samenvallen, dat wil zeggen wanneer we deze kringloop onvoorwaardelijk aannemen en belichamen, vinden we niet zoiets als een kringloop van geboorte en dood. Preceis dit is de bevrijding van de kringloop van geboorte en dood: volledig klampen als je klampt, onvoorwaardelijk begeren als je begeert, zonder inhouden sterven als je sterft. Dit inzicht leidde tot DE formule van het Mahayana boeddhisme, samsara (de eindeloze kringloop van geboorte en dood) is nirvana (de bevrijding van de kringloop van geboorte en dood).

Een leven zonder uitweg

Het Hart soetra wijst ons in regel (6) op een groot vraagstuk aangaande onze geestelijke beoefening. Er IS NIETS TE DOEN om ons te bevrijden uit de eindeloze kringloop van geboorte en dood. We zullen eenvoudigweg ons sterfelijke, door onwetendheid, begeerte en klampen geconditioneerde bestaan moeten leven. Door dit daadwerkelijk te doen kunnen we aan den lijve ervaren dat de eindeloze kringloop van geboorte en dood zonder enige substantie is, dus als een luchtspiegeling in de woestijn. Hij is evenwel een luchtspiegeling zonder uitweg.

Met de deconstructie van de twaalfvoudige keten van oorzakelijkheid gaat ook dat andere hoogtepunt van de vroege boeddhistische leer onderuit: de weg tot bevrijding zoals hij wordt uitgedrukt in de vier edele waarheden. In de onmiddellijke, lijfelijke ervaring van wat zich aan ons voordoet is geen duhkha, geen oorzaak (samudaya) van duhkha, geen opheffing (nirodha) van de oorzaak van duhkha en geen weg (marga) daartoe. Dit wil niet zeggen dat er geen lijden, stokken, wringen (de implicaties van duhkha), geen krampachtig vasthouden en hardgeworden weten (de oorzaak van duhkha), geen opheffing en geen bevrijdingspraktijk bestaat! Ze bestaan als conventionele aanduidingen voor wat zich in ons concrete bestaan aandient maar waar we onmogelijk de vinger op kunnen leggen. Het Hart soetra stelt derhalve dat de bevrijding van duhkha ligt in het léven van duhkha en dat de bevrijding van het krampachtig vasthouden in het krampachtig vasthouden ligt. Hiermee voert het ons terug naar ons dagelijkse bestaan met zijn pijn, verlies, verdriet, verzet, onmacht, waan, krampachtig vasthouden en begeren. Er is geen uitweg. Er staat ons niets anders te doen dan dit concrete bestaan te gaan leven en het zo doende als een fundamenteel bevrijd bestaan te verwezenlijken.

Uit de deconstructie van de twaalfvoudige keten van oorzakelijkheid en van de vier edele waarheden volgt tenslotte de deconstructie van de vruchten van het geestelijke pad. Zien (jñanam, etymologisch verbonden met het Griekse gnosis) is volgens het vroege boeddhisme het zien van de vijf skandha’s, de factoren van waarneming, de twaalfvoudige keten van oorzakelijkheid en de vier edele waarheden. Aangezien deze zonder substantie zijn kunnen we niet over enig “substantieel” inzicht spreken. We kunnen ons afvragen wat we concreet in handen hebben wanneer we het zojuist genoemde allemaal hebben gerealiseerd. Jñanam kan ook in een ruimere betekenis worden opgevat. Dan is de vraag welk inzicht we verkrijgen op grond van de onmiddellijke, fysieke ervaring van de realiteit? Is niet elke reflectie op wat zich aandient als een luchtspiegeling in de woestijn, een beeld in de spiegel, een droom? Ga maar eens na welk inzicht je naar waarheid kunt bevestigen op grond van de onmiddellijke en lijfelijke ervaring van wat zich voordoet. Kortom, we kunnen inzicht verkrijgen maar dit zien is tegelijkertijd geen zicht, omdat de onbepaalbare ervaring van de werkelijkheid zich door geen mentale reflectie laat representeren.

In het leven-zonder-uitweg dat het Hart soetra ons voorhoudt is elke vorm van bereiken ook problematisch geworden. Praptir staat in het vroege boeddhisme voor het bereiken van de vier stadia: (1) srotapanna, “stroombetreder”, het stadium van het achter zich laten van het geloof in een zelf en de twijfel aan de Boeddha, de Dharma en de Sangha en het verkrijgen van gunstige wedergeboorten. (2) sakrdagamin, “eenmaal terugkeren”, het stadium waarin onzuiverheden zijn overwonnen en waarin men is verzekerd van ontwaken in een volgend leven. (3) anagamin, “niet terugkeren”, het stadium waarin men is verzekerd van ontwaken binnen het huidige leven en tenslotte (4) het stadium van de arhat, het volledig onthechte wezen. Het zal je na het voorafgaande niet verbazen dat het Hart soetra tegen deze traditionele opvatting inbrengt dat er helemaal niets valt te bereiken. Er is niets substantieels dat we ooit zouden KUNNEN bereiken. Dit wil niet zeggen dat er geen bereiken is. Want wat we ZIJN valt immers niet te bepalen. In de fysieke, onmiddellijke ervaring van ons concrete bestaan is er eenvoudigweg “geen bereiken en geen niet bereiken”. Ze gaat aan het onderscheid tussen bereiken en niet bereiken voorbij, of liever gezegd: vooraf. En precies voorafgaand aan dit onderscheid (in het voor-woordelijke en pre-reflectieve) vinden we jñanam, het vrije functioneren van een glashelder weten dat we nooit kunnen bereiken, maar ook nooit niet kunnen bereiken. WE LEVEN HET!

Wordt vervolgd.